donderdag 8 juli 2010

Geneuzel over een neuzelaar (2)













Ach ja, ik had in mijn vorige blog - dat niemand mag overslaan die hier voor het eerst begint te lezen - ook niet moeten beweren dat je voor Dylan een beetje volwassen moet zijn. Ik had moeten stellen dat ik zelf pas op volwassen leeftijd eindelijk de oren had ontvangen voor Dylans muziek.

Maar zover was het nog niet. Welnee.

Naarmate ik meer puistjes kreeg en ook mijn haren steeds langer en vetter werden (hierbij maar even geen bijpassende foto...) schudde ik alle lievige popdeuntjes af. Het werd tijd voor het ruigere werk. Ik zou een man worden en daar paste dus ook mannelijke muziek bij. Geen Simon & Garfunkel, dat was meidenmuziek. Nee, het moest ruig. De Stones, de Kinks en vooral The Who! Tjonge, die gasten hadden het allemaal. Een geweldige sound, naast harde rock uitstekende en soms heel gevoelige popliedjes inclusief slimme teksten, anti-establishmenthouding, een heuse rockopera die ik nog steeds woordelijk mee kan zingen (ik heb er zelfs beter Engels door geleerd) en een geweldige stage-act. The Who was echt een jongensband. Tot op heden, Purperpol heeft er niets mee.

Wat, naast hun opruiende muziek, ook grote indruk maakte was dit. Na elk optreden in de sixties sloegen drie van de vier bandleden hun complete instrumentarium volkomen aan barrels. Althans, dat dacht ik. Ik weet nog goed dat mijn grote broer dat vertelde zo rond 1966. Belachelijk vond ik dat toen als 9-jarige. Ik bedoel: hoe idioot kun je doen? Later vond ik het allemaal prachtig: wat een statement tegenover de corrupte consumptiemaatschappij! Weer later, heel veel later zelfs, las ik eindelijk de ware toedracht en achtergrond. Het bleek dat gitarist Pete Townsend tijdens een optreden ergens per ongeluk met zijn gitaar in het veel te lage plafond kwam vast te zitten. Townsend moest flink rukken en trekken om zijn Fender Telecaster eruit te krijgen en maakte er toen maar een mooie show van, alsof ie het zo had bedoeld. Nadat zijn 'act' succesvol bleek, werd vooral door hun manager besloten om dit vaker te doen. Na elk optreden bijvoorbeeld. Maar ook dat bleek een mythe. Want pas als men zeker wist dat er een journalist van een krant of blad in de zaal zat, werd alles na het optreden vernield. Anders niet. Veel te duur ook natuurlijk. Maar de geruchten zouden zich terugbetalen, want van sensatie kun je blijkbaar goed leven.

Maar dit blog zou niet over The Who gaan, toch? U heeft gelijk. Ik dwaal weer eens af. Ter zake nu.

Dankzij mijn toenemende onvrede met de maatschappij en grote interesse in de protest- en aanverwante provo-, hippie- en anti-establishmentbewegingen koos ik ook voor popmuziek met dito teksten. Die songs kwamen sowieso al voorbij, dus zo heel bewust was die keuze ook weer niet, maar die teksten pakten me wel. We love you van de Rolling Stones, My Generation van The Who, Dedicated follower of fashion van The Kinks en ook onze eigen Boudewijn de Groot met o.a. Meneer de president waren stuk voor stuk ook grote hits in mijn tienerkamer. En wie kwam daar ook om de hoek kijken? Bob Dylan. Onmisbaar en onvermijdelijk voor een opstandige tiener op zoek naar een soundtrack bij zijn zo zorgvuldig gekoesterde weltschmerz.
En o ja: The Byrds Ada? Die vond ik ook best wel aardig. Toen. Ik had al gauw hun Greatest Hits gekocht. Nu heb ik hun complete oeuvre t/m 1968 en nog wat meer in de kast staan. Heerlijke muziek.

Maar voordat ik een Dylanliefhebber werd, werd ik toch eerst nog even een Dylanhater. Daarover de volgende keer.

(wordt dus vervolgd)

Geen opmerkingen: