dinsdag 13 december 2011

Twijfels

Er wordt aan mij getwijfeld!

Hoewel ik als heer van stand zo integer ben als een standig heer maar kan zijn, zijn er blijkbaar nog steeds klanten van de nummerinformatiedienst te vinden die openlijk twijfelen aan mijn persoon, ja zelfs aan mijn naam.

Laat ik duidelijker zijn. Ik werd de afgelopen week op een kwade dag binnen het tijdsbestek van een half door twee heel verschillende klanten gebeld die openlijk hun evenzo diverse twijfels over mij uitspraken. Men moet maar durven. De eerste van de twee snoodaards was een ondeugend jochie van ongeveer tien jaar wiens openingszin was:

"Bent u wel betrouwbaar?"

Deze onbetamelijkheid volkomen negerend vroeg ik nogmaals welk nummer ik kon opzoeken, want ik ben niet voor één gat te vangen. Hij helaas ook niet. Volhardend in het kwaad herhaalde het snotjoch zijn vraag, maar nu wat luider en met een gemaakt opgezwollen stem. Ik besloot het telefoongesprek om deze reden te beëindigen. Een heer laat niet met zich sollen en hier werd duidelijk het uiterste gevraagd van zijn geduld.

Toch hield de vraag mij nog wel even bezig. Was ik wel betrouwbaar? En wat bedoelde hij daar eigenlijk mee? Of ik wel de goede nummers door zou geven, of was deze vraag een existentiëlere? Bedoelde hij eigenlijk: Kon men op mij bouwen? Was ik een man uit één stuk? Een jongen van stavast? Eentje van Jan de Wit? Ik wist het even niet meer.

Dat werd er niet beter op toen ik een aantal calls later werd gebeld door een dame met een heel prettige en warme stem. Omdat ik mij als ezel liever niet opnieuw aan dezelfde steen stoot, besloot ik extra op mijn hoede te zijn. Maar het venijn zat nu ergens anders dan ik verwachtte. Mevrouw complimenteerde mij met mijn mooie naam, maar vroeg vervolgens geheel onverwachts het volgende:

"Heeft u deze naam aangenomen voor de feestdagen, of heet u echt zo?"

Hoewel ik haar direct gerust kon stellen door eerlijk te vertellen dat ik al vanaf het prille begin van mijn veelbewogen leven zo heette, zette deze vraag mij verder aan het denken.

Of ik wel heette zoals ik dacht te heten. En of ik wel betrouwbaar was.

Mijn zelfbeeld wankelde inmiddels licht. Ik bedacht me om, zodra ik thuis zou komen, mij vast te klampen aan mijn steun en toeverlaat en haar op de vrouw af te vragen: "Weet je nog wel hoe ik heet en zo ja, vind je mij eigenlijk nog wel betrouwbaar?"
Maar ik bedacht me daarbij ook dat het voor haar dan juist heel lastig zou worden om, gezien die eerste vraag, de tweede geheel naar waarheid te beantwoorden en zag er daarom maar vanaf.

Toen ik thuiskwam vond ik mijn aanbiddelijke wezen in de keuken vanwaaruit zij mij poeslief vroeg om even de tafel te willen dekken. En ziedaar: ik was gered. De vrouw die, zonder dat ze eerst op mijn naambordje hoefde te kijken, mij onmiddellijk herkende als haar heer en meester, en mij dientengevolgde betrouwbaar genoeg vond om de eettafel te bekleden, was het antwoord op elke existentiële vraag. En zo was zij, al mag het verder geen naam hebben, mijn betrouwbare rots in de branding.

Vóór, tijdens en ná de feestdagen.