donderdag 9 juni 2011
Oplichters
Twee zoons hebben Purperpol en ik gebaard. Nou ja, dat wil zeggen: zij baarde ze en ik stond erbij en keek ernaar. Nou ja, dat wil zeggen: eigenlijk zát ik er (tamelijk wit weggetrokken) bij en keek er het liefste niet naar, maar vooral juist wég van de plaats delict. Niet omdat ik niet van mijn vrouw hield, maar vanwege mijn haat-liefdeverhouding met bloed in het algemeen en baarmoedervocht en bijbehorende zaken (zoals daar zijn: moederkoekjes en navelstrengetjes) in het bijzonder. Ik schrijf het nu smakelijker op dan het toen was. Desondanks moeten we het daarover hier maar niet hebben.
Die twee zoons, daar gaat het nu om. Dertien en zestien zijn ze inmiddels en hele erge mannen in de dop. En datte me toffe jongens zijn dat wille me we-ee-te! Zulk volk. Geen zee te hoog of brug te ver, of hij zal door deze spierbundels worden geslecht. Althans, in theorie en vooralsnog uitsluitend mondeling, waarbij beslist niet zuinig gedaan wordt met woorden - iets wat ze natuurlijk van mijn vrouw hebben. Hoewel Elias inmiddels zijn vader in spierkracht al aardig aan het evenaren (lees: beduidend sterker) is. Maar de oplettende lezertjes zullen begrijpen dat ik dát onderwerp hier ook liever vermijd.
Waar gaat het dan wel om? Om het hilarische feit dat deze twee hele erge kerels op één punt zachte witte puntjes zijn. Zodra we dagelijks aan tafel rond de klok van zes ons vrome gebed hebben voleindigd, is daar het moment van het lichten der pannendeksels. Voorheen deden Purperpol en ik dat eigenlijk standaard, maar we vonden dat onze jongens inmiddels de leeftijd hadden bereikt om zelf ook eens wat te gaan oplichten. Al hopen we maar dat dit werkwoord louter toegepast zal worden en blijven aan het roestvrij staal uit onze keukenkastjes. Maar dat hadden we maar gehoopt. Want zover komt het niet eens. De watjes zijn te bang voor woorden, want: "die deksels zijn heet". Wat heet heet. Ze zijn vaak gloeiend. Maar het punt is dat de fabrikant van pannendeksels in deze nood heeft voorzien. Hij (want het was vast een dekselse jongen) heeft daarvoor een hengsel bedacht van een ander materiaal dan het sterk geleidende roestvrije staal. Plastic.
Daarom lichten Purperpol en ik dagelijks onze deksels op alsof oplichten ons metier is. Het helpt intussen allemaal niets. Terwijl onze vingers niet spontaan in brand vliegen, en wij niet gillend van de pijn over de vloer rollen, blijven onze eigen dekselse dwarsliggers beweren dat die deksels gewoon te heet zijn om aan te raken. De eigenwijsjes. Wij, hun ouders, zijn te goed voor deze wereld en lichten uit arrenmoede telkens zelf maar weer de deksels van de pannen. Een oplossing uit deze impasse zou kunnen worden gezocht in het gebruik van pannenlapjes, maar wij laten ons niet uit het veld slaan door ons voor het lapje te laten houden. Wij staan ons pannetje!
Maar er komt een dag (bijvoorbeeld als er iets heel ongezonds maar overheerlijks in de hete pan zit) dat wij categorisch weigeren om welke pan dan ook te lichten. En ook al hakken ze dan die deksel in de pan, het zal ons koud laten. Of heet. Want als ze dan nóg niet willen oplichten zal de vlam nog eens echt in de pan slaan. Mijn pan. Die transformeert dan ter plekke van hutspot naar hotspot!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Ik zou een nieuw gezegde introduceren: wie niet lichten wil zal ook niet eten. Of: wie niet lichten wil, zal een pootje worden gelicht.
Een reactie posten