Op een kwade
dag stapten twee vrouwen naar het paleis van de koning. Ze hadden een
hooglopende ruzie gekregen over het bezit van een kind en kwamen daar zonder
hulp niet uit.
Beide
alleenstaande en voordeurdelende vrouwen hadden bijna gelijktijdig een kind
gekregen. Maar het ene kind was plotseling doodgegaan en daarmee begon de
ellende, want de ene vrouw beweerde van de andere dat die haar dode kind ’s
nachts stiekem verwisseld had met háár levende kind. Beide vrouwen wilden
daarom dat de koning een uitspraak deed. Een uitspraak die zou leiden tot het
alleenrecht op de levende baby.
Maar de
geconsulteerde koning sprak bedroefd: ‘Ik mag daar geen uitspraak over doen. We
leven in een parlementaire democratie. De zaak moet worden voorgelegd aan de
bevoegde instanties.’
De vrouwen
liepen het paleis uit en stapten naar het parlement. Daar werden ze ontvangen
door de griffier die hun verhalen afzonderlijk van elkaar aanhoorde, notuleerde
en liet ondertekenen. Nadat de vrouwen zich hadden geïdentificeerd en de
verschuldigde leges hadden betaald, maakte hij van het verhaal een dossier aan
en verstuurde hij alle documentatie vervolgens respectievelijk naar de Raad
voor de Kinderbescherming, het Contactorgaan Eenoudergezinnen, het College voor
Jeugdzaken, de Toewijzingscommissie van het Ministerie, het Algemeen Fonds voor
Achterstandskinderen, het Centrum voor Minderjarigen, de Raad voor
Levensvraagstukken en de Zuigelingenzorg.
Ondertussen
werd het nog levende kind onttrokken aan de moeder en opgevangen in het
Gastverblijf van het Instituut voor de Weeskinderen.
Na een
wachttijd van veertien maanden kregen beide vrouwen een oproep van de Raad voor
de Kinderzorg, een instantie die was ontstaan na de fusie van de Raad voor de
Kinderbescherming, de Toewijzingscommissie van het Ministerie en het College
voor Jeugdzaken. Het betreffende dossier was echter zoekgeraakt tijdens de
verhuizing van de gefuseerde instanties naar hun nieuw gebouwde hoofdkantoor en
daarom moest met beide vrouwen opnieuw een intakegesprek gevoerd worden.
Vervolgens werden zij opnieuw op een wachtlijst geplaatst. Na nog eens acht
maanden wachten kregen beide vrouwen een nieuwe oproep. Helaas was de oproep
voor één van de vrouwen per abuis verzonden naar haar oude adres waardoor de afwikkeling
verdere vertraging opliep.
Het nieuwe
adres van de verhuisde vrouw bleek dat van een psychiatrisch ziekenhuis te zijn
waar de vrouw inmiddels permanent verbleef omdat ze gek was geworden van
verdriet om het verlies van haar bloedeigen kind. Later dat jaar stierf ze
zelfs van verdriet en werd het kind daardoor alsnog toegewezen aan de andere
vrouw. Die had al die tijd namelijk nooit last van verdriet gehad en gaf, naar
het oordeel van de bevoegde instanties, daarmee blijk van de nodige stabiliteit
die voor een opgroeiend kind van levensbelang zou zijn.
1 opmerking:
Wat een vreselijk naar verhaal, je zal dat kindje maar zijn!
De mens is nog steeds liefdeloos,
gelukkig is God nog steeds Liefde vol.
maomi
Een reactie posten