Ik meld het hier niet met trots, maar mijn opa zaliger schijnt in zijn leven een nogal onmogelijke man geweest te zijn. Toen hij overleed was ik amper twee jaar oud en de kans is levensgroot dat hij en ik elkaar in dit ondermaanse nooit hebben ontmoet en daarom kan ik uit eerste hand niets over hem kwijt, maar de verhalen over hem deden de ronde in de familie. Veel weet ik daar niet (meer) van, maar wel dat mijn eigen moeder zaliger altijd vol bewondering over háár moeder sprak: een zeer vrome vrouw, zichzelf altijd wegcijferend, hard werkend, nooit klagend, etc. etc. Over haar vader daarentegen sprak zij zelden, en als ze dat deed kwam vooral zijn bovenmatige gestrengheid ter sprake. Er deugde nooit nergens niks van, en dat gold (natúúrlijk!) ook voor de kerk. Allemaal te licht en te gemakkelijk. Misschien was het omdat mijn oma en opa met elkaar moésten trouwen (mijn oma scheen dit altijd als een straf van God te hebben gezien), dat het een en ander zo is komen te liggen, maar dat is zomaar een aanname.
Terug naar dat boek.
Ik zal hieronder de titel weergeven zodat u gelijk weet welke geest we hier in de kuip hebben: (houdt u vast)
DE
DONDERSLAG
DER
GODLOOZEN
WEGENS
HET SCHRIKKELIJK OORDEEL, ENDE
DE PIJNE DER HELLE.
HET EERSTE DEEL.
Bent u daar nog?
Gelukkig maar, want er is ook nog een tweede deel:
MET DE
HEMELSE VREUGDE
VOOR DE GELOOVIGE ZIELEN.
HET TWEEDE DEEL.
Eind goed, al goed dus?
Niet helemaal. Want het slechte nieuws is dat het boek 262 pagina's telt en het tweede deel pas een aanvang neemt op pagina 222.
Aanvankelijk was ik van plan om dit stichtelijk volksboek dat Cornelis van Niel in 1660 schreef de grond in te boren, omdat het natuurlijk vol van angst en vrees voor de hel staat en dit niet bepaald de juiste weg is om tot Christus te komen. Maar daar kwam ik toch enigszins van terug. Want toen ik eens heel eerlijk de "voorrede" ging lezen las ik daarin dingen die moeilijk zijn te weerleggen.
De "goedgunstige Lezer" wordt daarin namelijk opgeroepen om eens na te denken over de dood. Gezellig! Niet dus, maar ook de auteur weet daarvan:
"Want daar zijn weinig Menschen die gaarne hooren van den Dood, en van het laatste Oordeel dat op den Dood volgt, bij name rijke en wereldsche mensen, die op elpenbeenen legeren slapen, en weeldig zijn in hare Maaltijden, die in alles volheid hebben, en geenes dings gebrek, met de Laodicensen. Apoc. 5 : 17."
Het klopte natuurlijk als een bus wat hier werd beweerd. Wie een rijk leven lijdt taalt niet naar en om de dood. En rijke mensen, hoorde ik daar ook niet bij? Slaap ook ik immers niet op een "elpenbeenen leger"? Ben ook ik niet "weeldig in (mijne) Maaltijden" en heb ik niet "in alles volheid en geenes dings gebrek"?
Ik zal dit boek nooit gaan lezen, vermoed ik. Maar de boodschap ervan kwam voor deze "geloovige ziel" die helemaal vanuit de zeventiende eeuw als couch potato te kijk wordt gezet als een eh... donderslag. En mijn opa? (zie foto - voor zijn boerderij in de Hoekse Waard) Die had me natuurlijk allang een draai om de oren gegeven voor al mijn lichtzinnig- en vrijzinnigheden! Misschien had hij daar ook alle reden toe. Niet dat ik nu heel bang voor de hel ben geworden, maar wel voor het gegeven dat die hemelse vreugde van het tweede deel bepaald nog niet te allen tijde in mijn leven zichtbaar is. Daar ligt nog wat werk in het verschiet voor deze goedgunstige lezer...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten