zondag 27 maart 2011

Wijsheid en waan



Ik had op de HAVO een stel leraren waarover ik niet bijster enthousiast was. Slechts een enkeling wist mij toentertijd te boeien en op nummer 1 van deze very short list stond onbetwist de heer Buesink, mijn leraar Nederlands die overigens het afgelopen jaar is overleden, zoals ik leerde uit Trouw en het plaatselijke sufferdje.

Het was de allereerste les (in HAVO-4) die ik van hem ontving waarin hij ons deze spreuk opdiste die ik sindsdien nooit meer ben vergeten:

De meester in zijn wijsheid wikt, de leerling in zijn waan beschikt.

Nou, dat zet de toon zou je zeggen, maar het tegendeel was waar. Meneer Buesink was de bescheidenheid en de rust zelve. Hij had een prettige stijl van omgang en lesgeven en kon op even bescheiden wijze ook nog iets van zijn christelijke geloof laten horen. Ondanks dat ik die jaren in al deze eigenschappen zijn tegenbeeld was mocht ik hem graag.

Vanmorgen hadden we hier in huis een kleine discussie over het verschil tussen brownies en muffins. Zie ook het blog van de vrouw die mij gegeven is voor een wat meer feminiene benadering van deze bakvormen. Mij gaat het nu vooral om de discussie tussen Purperpol en Parapol en mijn inbreng.

Purperpol oreerde dat ik, Grote Pol annex Heer van Stand, het verschil niet zou weten tussen een brownie en een muffin. Afgezien van het feit dat zij daar een punt heeft gaat het haar, als hulpe tegenover, natuurlijk niet aan om dit wereldwijd bekendheid te geven. Maar vooruit: het is een zonnige zondag en mijn vergevingsgezindheid is vandaag nóg groter dan mijn ego en zo heeft mijn vrouw maar weer met mij geboft.

Parapol bestreed deze ochtend het door Purperpol beleden verschil tussen een muffin en een brownie, want "het was toch allebei cake met chocolade - nou dan!" Op het moment van aanhoren van deze onthutsende eigen wijsheid schoten mij de woorden van mijn oud-leraar Nederlands weer te binnen en citeerde ik met een kalmerende maar duidelijke stem de bovenstaande strofe.

Die trof doel en Parapol viel stil. Een niet geringe overwinning van het gesproken woord. Voor ongeveer twintig seconden dan, want toen repliceerde hij:

"Terwijl de meester in zijn dwaasheid stikt, de leerling hem zijn wijsheid flikt..."

en verder kwam hij niet, want Parapol is nog jong. "Ja, ik ben óók niet dom," zei hij er nog achteraan, waaruit maar weer bleek dat zijn ego nog wel wat moet krimpen.

Maar ik bid u bij deze laatste schaamteloze oprisping van zelfoverschatting van mijn oudste vooral te letten op het woordje 'ook'. Proeft u met mij hierin ook niet impliciet enige waardering voor de man uit wiens lendenen hij is verwekt? Ik zie warempel licht aan het einde van de tunnel. En zo koester ik, na wat wikken en wegen toch weer enige sympathie voor dit mijn eigen broedsel. Op een koekoeksjong dat zo op zijn vader gaat lijken, kan ik onmogelijk boos blijven.

Maar nu doe ik er verder het zwijgen toe, want een andere spreuk van Anthony Christiaan Winand Staring (1767-1840) luidt:

De rijpe Kennis hoort,
de onrijpe neemt het woord.

Waarvan akte...

zaterdag 19 maart 2011

Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend


Er is iets moois geschied. Uw dienaar is door een agent op de bon geslingerd. Dat is nu niet zo mooi, hoor ik u denken? Toch wel, ik heb er namelijk een Heel Goed Gevoel aan overgehouden. Dat wilt u zien uitgelegd.

Al jarenlang fiets ik over een stukje wandelgebied het laatste eindje naar de Albert Heijn in het centrum van onze woonplaats Ede. Dit omdat ik mijzelf verbeeld daar niemand mee lastig te vallen én omdat nu juist dat kleine stukje van zo'n honderd meter een hellinkje is; het gaat zo lekker van roetsj naar beneden op die plek - voor ik het weet sta ik al bijna met fiets en al in de winkel! Zoiets gaat honderden keren goed, maar het is natuurlijk de goden verzoeken. Die incarneerden deze dag in de onverwachte gedaante van gedienstige bonnenschrijvers, wat mij een niet geringe crisis in de godenwereld deed vermoeden. Vandaar misschien ook dat het nu zo slecht gaat met Griekenland.

Terwijl ik dit keer met enige haast naar beneden reed en daarom even niet oplette of ergens onderaan een blauwe pet stond te wachten op vers prooi, hoorde ik links me iemand zachtjes waarschuwen: 'Afstappen, afstappen....'
Te laat - de lange arm der wet had mij al had zien aankomen en bereidde ongetwijfeld een passende vermaning voor. Rustig blijven, zei ik tegen mijzelf terwijl ik onafwendbaar de fuik binnenfietste. Op het gebied van het aanhoren van vermaningen had ik per slot van rekening al een eerbiedwaardige staat van dienst opgebouwd, dus deze kon er ook nog wel bij. Maar in mijn achterhoofd (zou dáár mijn geweten zitten?) ronkte een stem: ‘Je bent er gloeiend bij, jongen!’ Maximale zelfverzekerdheid veinzend stalde ik mijn boodschappenfiets voor de winkel en hoorde ik de stem van de diender al achter mij:

"Meneer, u fietste in het voetgangersgebied. Mag ik vragen waarom u dat deed?"
Enigszins tot mijn verbazing constateerde ik zelfs geen zweem van gezag in zijn stem. Eerder verlegenheid. Dat zelfopgelegde gezagsvacuüm werd nog groter in de rest van zijn betoog en kreeg een licht absurd trekje toen hij zich, met spijt in de stem, verontschuldigde mij wel te moeten bekeuren. “Anders zou het niet eerlijk zijn, omdat die mevrouw dáár nu ook een bekeuring krijgt."
Hierbij wees hij naar mijn lotgenote even verderop die inderdaad met een blik vol genoegdoening mijn kant op keek. Gedeelde smart is halve smart.

Juist nu werd het de hoogste tijd om mijn goede inborst te tonen en te etaleren waar een man van gewicht allemaal toe in staat is, als hij wordt aangesproken op zijn betere ik. Ahum. Daarom verzekerde ik de ambtsdrager (die overigens een jonge nazaat van Ismaël bleek te zijn) dat ik de bekeuring volkomen terecht zou ontvangen, daar ik willens en wetens de wet overtrad en dat daarom de straf die nu over mij werd uitgesproken mij rechtmatig toekwam. Een jarenlange oefenpraktijk in de kerk in het meebidden en uitspreken van de schuldbelijdenis zou nu zonder twijfel zijn vrome vruchten gaan afwerpen. Meende ik. Hoe anders bleek de rauwe werkelijkheid. In tegenstelling tot de gehoopte absolutie was de enige geestelijke vrucht die mijn mea culpa afwierp een iets minder zenuwachtige agent. Mijn boete doen zou domweg gaan resulteren in een boete betalen. Niet alleen mijn portemonnee maar ook mijn betere ik kreeg een knauw. De aanstaande penitentie van enige tientjes hielp mijn louteringsproces weliswaar enigszins (geforceerd) op gang, maar de straf van de zonden drukte zwaarder op mij dan de zonde zelf. Ik voelde me voornamelijk nogal te kijk staan, daar voor de ingang van de supermarkt. Zo bleek mijn betere ik eens te meer voornamelijk te bestaan uit mijn grote ego.


De goede man vroeg mij nu naar mijn identiteitsbewijs welke ik hem minzaam overhandigde in de veronderstelling dat hij slechts wilde weten of ik ook administratief echt bestond en mij het pasje daarna direct weer zou teruggeven. Maar dat duurde even. Het duurde even behoorlijk lang. De nijvere diender bleek mijn N.A.W.-gegevens over te nemen op het proces verbaal, maar kwam daar niet helemaal alleen uit. Hoe of ik heette. En wat mijn voornaam was. Het stond weliswaar allemaal zwart op wit op mijn ID, maar toch. Nadat hij met enige moeite mijn gehele achternaam had genoteerd kwam hij bij het volgende lemma op het proces-verbaal. Voorvoegsel. Die hobbel bleek te groot: nadat hij het woordje 'der' had genoteerd sloeg de twijfel toe. Prompt won de onderwijzer en weldoener in mij het van mijn slachtofferrol, welke wegens het bovenstaande overigens nog niet helemaal tot volle wasdom was gekomen. "U moet dáár 'Van der' zetten, want dat zijn voorvoegsels," hielp ik hem behulpzaam op weg, waarna ik op bijna vaderlijke toon informeerde: "U doet dit werk zeker nog niet zo lang?"

Dat brak het dunne laagje ijs dat tussen ons nog restte. De man begon merkbaar opgelucht te vertellen dat dit zijn tweede dag op straat was en dat het allemaal nog niet meeviel omdat hij dit nare bekeuringswerk ook liever niet deed. Nu pas ontdekte ik dat hier geen agent der politie stond, maar een stadswacht of een dorpse variant daarvan. Niettemin suste ik zijn opspelende geweten nogmaals door opnieuw te onderstrepen dat ik zijn prent geheel aan mijzelf had te danken en dat hij zijn rechtvaardige zaak kon voortzetten. Mijn zalvende woorden waren een zichtbare verlichting zijner gemoed en hij hervatte met hernieuwd elan zijn zware taak. Bij 'Adres betrokkene/verdachte' aangekomen stokte de zaak echter weer en liepen wij noodgedwongen letter voor letter samen de laan door waar ik sinds jaren woon (‘Schrijf je laan met één of twee a's?’ – hij vroeg het echt) om aan het einde ervan bij 'nummer' aan te komen. Daar lukte het voorwaar weer om op eigen kracht verder te gaan.

Toen hij uiteindelijk zijn bezwaarlijke administratieve plicht had afgerond vroeg mijn debuterende verbalist - mij daarbij bezwerend dat ik niet verplicht was een antwoord te formuleren -  naar de reden van mijn wetsverachting. Dat nu was een kolfje naar mijn hand. Maar was ik luttele minuten daarvoor nog van plan hierbij een vlammend betoog af te steken, waarin vooral mijn gelijk de overhand zou krijgen, mijn haan koning zou kraaien en de ondraaglijke zinloosheid van de acties van deze ambtenarij scherp zou afsteken bij mijn goede inborst, nu was ik vooral geraakt door zijn aandoenlijk geschutter en wist ik mij mede daardoor in de ondergeschikte rol te persen. Bovendien moet zelfs een heer van stand zijn plaats weten tegenover het wettelijke gezag, want noblesse oblige. Ik sprak slechts een enkel woord. Desondanks kwam dat woord slechts met grote moeite over mijn lippen. Het voelde alsof ik daarmee niets minder dan mijn eigen oordeel uitsprak: "Gemakzucht," antwoordde ik gelaten. Ondanks dat naast het eerder genoemde 'voorvoegsel' ook dit een nieuw Nederlands woord was voor mijn sympathieke Arabische wetsbetrachter wist hij het zonder verdere averij op papier te krijgen, waarvoor ik hem nog kort complimenteerde.


Daarmee was onze rendez-vous ten einde. Hij dankte mij nog hartelijk voor mijn verregaande en prettige medewerking en wenste me nog een fijne dag verder, en ook ik bleef tot het einde een en al voorkomendheid en hoffelijkheid. Zo gingen wij als lotgenoten, nee als vrienden ieder ons weegs.

De prent in kwestie zal mij binnenkort veertig euro gaan kosten, maar was het elke cent waard. Het is immers zaliger te geven dan te ontvangen

dinsdag 15 maart 2011

Column: Pappa-stoeien


Ongetwijfeld de meest favoriete huiselijke bezigheid van onze jongens is het ‘pappa-stoeien’. Deze zelfbenoemde en met een dierlijk genoegen uitgevoerde lichaamsoefening bestaat uit het vakkundig en semi-legaal molesteren van de pater familias hier te huize. Ik begrijp ergens wel dat het scheppingtechnisch zo is bepaald dat de man van het gezin hierin een leidende rol als lijdend voorwerp heeft, maar toch. We waren toch ook ergens geëmancipeerd geworden? Maar hoezeer die emancipatie ook bij ons heeft huisgehouden, op dit punt geldt nog steeds de wet uit de oertijd: vrouw = lief & zacht, man = stoer & hard. Waarom nooit eens ‘mama-stoeien’? Daarom dus. Alsof het onderling zo is afgesproken komen ze altijd dreigend op mij af. De engerds. Hun moeder is overigens niets te beroerd om deze oerwet nadrukkelijk te onderstrepen en deze hinderende kinderen op veilige afstand te houden door structureel naar mij te verwijzen. Arme ik. Nooit geweten dat niets leuker is dan je voluit te storten op de man uit wiens lendenen je bent verwekt.

Ik hoor veel van die leuke modelvaders in interviews verderop in dit blad zeggen dat je maar vaak moet knuffelen met je kroost. Mooi gezegd hoor, maar ik krijg daar niet eens de kans voor. Voordat ik ze zelfs maar kan aanraken storten ze zich al op mij, of gaan letterlijk als een blok aan mijn been hangen. Stelletje ongeregeld. En wat ze dan allemaal doen om mij omver te krijgen. Ze vallen mij gezamenlijk achterlangs aan, zetten zonder enige scrupules hun vieze nagels in mijn schone vlees, bijten zich met hun krachtige melktanden vast in mijn slappe nek en kelen mij alsof ik een tamme gans ben. De primitieven. Ze hebben er nog de grootste lol bij ook. Maar wie bekommert zich om het slachtoffer? Ik ga nog eens de kindertelefoon bellen - maar dan mooi voor mezelf. ‘k Ben benieuwd wat ze zouden zeggen. Waarschijnlijk dat ik toe ben aan een opvoedcursus. En wat als men dan merkt dat ik nota bene voor een christelijk opvoedblad schrijf? Daar stoei ik nu nog mee.

(Deze column werd in 2008 voor het eerst gepubliceerd in het christelijke opvoedblad Aan de Hand. www.aandehand.nl )

donderdag 10 maart 2011

Mijnheer de redacteur!



Afgelopen maandag stonden er in Trouw (die ik al decennia lees) een artikel en een brief die bij mij bleven haken. Ze noopten me tot het schrijven van een brief, die tot mijn lichte teleurstelling echter niet werd geplaatst. "De andere brief over die pindakaas was ook beter," wist de hulpe tegenover mij mij nog wat op te beuren. Zo ga ik mijn eigen, eenzame weg. Maar mijn wraak is zoet, ik zet die brief hier integraal op het wereld wijde web. Zodat u niet zal kunnen zeggen: over deze wantoestand hebben we van die Heer van Stand nooit eens iets gehoord. Want ik doe graag in stilte veel goeds, als u begrijpt wat ik bedoel.

In een wereld waarin dagelijks legio mensen sterven van de honger presteren we het in Nederland om jaarlijks 1,2 miljoen volle vrachtwagens voedsel te verspillen, lees ik in Trouw van maandag. Voedsel is blijkbaar niet heilig. Die verspilling is met een halve vrachtwagen op de vloer van het in het Boijmans – van Beuningenmuseum uitgesmeerde en niet geconsumeerde pindakaas straks nog net iets groter geworden. Briefschrijver Maarten Maas weet in diezelfde Trouw van maandag waarom dat niet erg is: kunst dient een hoger doel. Daarom hoefde de schepper van dit kunstwerk natuurlijk niet even bij de voedingsindustrie te gaan vragen om een restpartij. Maas zal niet de enige zijn die de kunst beziet als een semireligieus verschijnsel. Kunst is bij velen zo verheven dat ze boven de maatschappij mag staan en haar doel de middelen heiligt. Maar ook daar zit een luchtje aan.

Een Heer van Stand
Rommeldam

zondag 6 maart 2011

Memento mori


Tijdens mijn renhalfuurtjes kom kwam ik langs menig voortuintje van onze buurt. En omdat wij op stand leven zijn dat natuurlijk niet de minste tuintjes, dat begrijpt u. Soms staan er zelfs hoge hekken omheen en worden aspirant-bezoekers verder ontmoedigd door hooghartige camera's en vileine bordjes waarop honden als verdedigingsmiddel worden ingezet. Of moet dat zijn: verdelgingsmiddel? Gelukkig ren ik ook langs eenvoudigere koopwoningen met dito voortuinen. Wat daarbij opvalt is dat (ook) deze voortuinen steeds vaker worden ingericht als parkeerterreinen. Zo schrijdt de beschaving voort en heeft de economische crisis het nakijken.

Ook als het geen parkeerterreintje is geworden, zie ik opvallend vaak veel steen in die tuinen liggen. Van de twaalf woningen die ik telkens in eenzelfde rijtje huizen passeerde, telde ik eens het aantal 'stenen tuinen'. En wat bleek? Daarvan waren er al gauw tien omgespit tot grafzerken. Elke bodem was bezaaid met siertegels, kleurkiezels of gewoon grint. Een tuin beteugelen is een tuin betegelen, moest hier de gedachte zijn geweest. Hooguit werd de suggestie van natuur nog enigszins hoog gehouden door een enkele verdwaalde heester of andere zwaar gecultiveerde en wreed gekortwiekte struik, maar verder heerste er een doodse stilte in die voorportalen. Akelig om te zien en akelig om in te wonen. Wonen? In een voortuin? Jawel, ook de mussen hebben een woning, dat lees je zelfs in de Bijbel. En deze vrome vogels zijn zeer gebaat bij veel groen, vooral veel struiken en heggen. Maar ja, groen betekent onderhoud, en daar hebben we natuurlijk geen tijd meer voor. Want die auto's kosten een boel geld en dat moet allemaal wel eerst even worden verdiend door al die hardwerkende Nederlanders. Die kunnen dan natuurlijk geen kostbare tijd weggooien met zoiets banaals als het harken in hun tuin. Of grasmaaien. Of de heg bijknippen. Dat is iets voor vutters en andere inproductieven, toch?

Eén voordeel heeft zo'n stenen tuin nog wel. Als de hardwerkende Nederlander eindelijk een keer is uitgewerkt en in het vrije weekend vanuit zijn luie stoel nog even een blik in de voortuin werpt, ziet hij overal steen. Zijn tuin is een mini-begraafplaats geworden. Dan  zal de hardwerkende Nederlander gedenken eens te moeten sterven. Hij zelf leeft min of meer nog, maar zijn tuin is al gestorven. De dood in de pot.

woensdag 2 maart 2011

Barbieboys


Sinds een maandje of wat heb ik elke dag lezers van een van mijn oudere columns. Het gaat om de column Barbieboys die ik in mei 2010 heb geplaatst op deze weblog. Inmiddels is dit bericht by far het meestgelezen ZEG NU ZELF logje ooit. Zoiets schreeuwt om uitleg. Waarom vinden dagelijks lezers nu juist deze column zo lezenswaardig? En nog een vraag: waarom zijn het louter Vlaamse webloglezers die dit bericht openslaan?

Ik besloot 'barbieboys' maar eens te googlen. Pas toen ik dat deed met het woord 'blogspot' begreep ik hoe de vork hier steelde. Ik sta bovenaan een lijst met hits waar ik liever niet direct aanvoerder van zou willen zijn. Barbieboys zijn vooral boys die dan wel graag willen weten dat ze gay zijn dan wel erg in zijn voor bepaalde dames die zich als het ware nogal popperig - of moet ik zeggen gewillig? - lijken te willen gedragen. De inhoud van deze 'blogspot' is "mogelijk" alleen voor volwassenen bedoeld, waarschuwt google nog maar even, dus houd ik het daar maar bij.
Nogal triviaal allemaal. En nu zit ik met de volgende vraag. Moet ik mijn Barbieboys-column maar verwijderen of doe ik dan te moeilijk? En waarom zijn het allemaal Vlaamse kijkers? Die vraag blijft vooralsnog onbeantwoord.
Overigens: ik heb ook nogal wat hits op "zegnuzelf: april 2010". Wat daar zo heel bijzonder is, is me nog niet duidelijk. Ik houd me aanbevolen voor tips. Ook van barbie-girls hoor, want ik discrimineer niet.