zondag 28 februari 2010

(S)Preekbeurt

Goedemorgen gemeente,


Ik houd mijn preekbeurt vanmorgen over de Bijbel.

De Bijbel is een heel oud en dik boek.
Maar eigenlijk zijn het wel 66 boeken bij elkaar. Dat vond ik wel veel, maar het klopt wel.

De Bijbel heeft twee delen.
Het eerste deel heet het oude testament en het nieuwe, ik bedoel het tweede heet het nieuwe testament.
De Bijbel is het meest verkochte boek ter wereld.

Dus dat zegt wel wat.

Het is in een heleboel talen vertaald, maar ik weet niet precies hoeveel precies.

In alle kerken ligt het boek voorin op de preekstoel of bij de katholieken (als je geluk hebt) op hun altaar.
Ik zal het even omhoog houden zodat iedereen het goed kan zien.

(Hier laat ik de Bijbel omhoog laten zien)

Het eerste boek van de Bijbel heet Genesis. Daarin staat het begin van de wereld opgeschreven, dat was de schepping.

Adam en Eva waren de eerste mensen. Wie de laatste mensen zijn weten we nog niet.

Maar over het einde van de wereld staan ook best wel mooie dingen geschreven in de Bijbel. Best heel anders dan in de film 2012.
Die staan in het einde van de Bijbel:


Open

Baringen

van

Johannes.

Adam en Eva zijn bekend van het paradijs (dat was een soort Centre Parks) waar ze bleven wonen totdat er een sprekende appel kwam en een slang die er héél lekker uitzag en die ze ging verleiden om een vijgenblad te dragen.

En ik was nog bijna vergeten te zeggen dat het verhaal van Mozes in de ark er ook instaat. En nog wel veel meer ook. Zoals Noach in de wallevis. En de toren van Abel. En David met zijn harpoen.
Maar ik hoefde maar één A-viertje, dus…


Dit was mijn spreekbeurt. Zijn er nog vragen of tips?



######################################



Ik weet niet hoe we er op kwamen, maar eergisteren aan de eettafel werden we wat melig en deden een aantal cliché spreekbeurten na op de basisschool. U weet wel, van die standaardwerken over ‘mijn hamster’

(“ik hou mijn spreekbeurt over hamsters omdat ik zelf ook een hamster ben”) (eh…heb),

of over ‘de dolfijn’
(“ik hou mijn spreekbeurt over de dolfijn want die zijn altijd blij”),

of over paarden
(“ik hou mijn spreekbeurt over paarden omdat ik zelf ook nogal over het paard getild ben”) (eh… ook een paard heb).

Onze voorbeelden stapelden zich op, nee buitelden over elkaar heen. En ja, dan worden we algauw ontzettend vroom. Of heet dat toch anders? Zoals: durfden we een gezonde spot te etaleren jegens het klerikale.

Maar wees niet bang: vandaag is het zondag en vanmorgen zaten we weer braaf in vreze en beven te wachten op de preek die ons in de kerk boven het hoofd hing. Daar zaten we dan met een boek vol zilverwerk. Net zoals Kortjakje (zie dit blogbericht) ja, maar dan toch wel een beetje anders.



Tot slot nog een leuke cartoon over een schoolspreekbeurt, die weliswaar niet op het bovenstaande slaat, maar wel erg grappig is…



zaterdag 27 februari 2010

De Lansbreker



Omdat ik soms volslagen lyrisch kan worden van mooie boeken en prachtige muziek (met dito teksten) begin ik een nieuwe rubriek in mijn blog: De Lansbreker, waarin ik, hoe kan het ook anders, bij u een lans wil breken voor deze juweeltjes. Vandaag is de volslagen onbekende T-Bone Burnett aan de beurt. Ik eet mijn hoed op als u hem wel kent. Over die hoed trouwens straks nog meer. Even een korte introductie. T-Bone Burnett begon zijn muzikale loopbaan in de jaren zeventig waarin hij met zijn Alpha Band een drietal fraaie elpees maakte, die echter geen deuk in een bakje boter konden slaan. Niemand luisterde. In 1975 vroeg niemand minder dan Bob Dylan T-Bone Burnett of hij wilde meedoen met zijn tour: The Rolling Thunder Revue. Dat was een bont gelegenheidsgezelschap waarin o.a. Joan Baez, Roger McGuinn (ex-The Byrds) en vele andere bekende musici meespeelden. We spreken over de tijd van de veel verkochte elpee Desire met de would be hit Hurricane. Van die hele tournee is een vier uur durende cultfilm gemaakt, maar dit is alleen voor diehard-fans zoals ik interessant. T-Bone Burnett was op dat moment al christen en het verhaal gaat dat hij Dylan voor het eerst in aanraking bracht met het evangelie. Enige jaren later kwam Dylan daadwerkelijk tot geloof in Christus en bracht een trits pure gospelelpees uit, waarna hij tot op heden wel gelovig bleef maar dit niet meer expliciet op de plaat zette.

T-Bone Burnett bracht met enige regelmaat elpees en cd's uit onder zijn eigen naam, maar is vooral bekend geworden als producer van de soundtrack van de verrukkelijke film 'O brother, where art thou', die terecht werd overladen met Grammy's en hoge verkoopcijfers scoorde. Verder produceerde Burnett een paar jaar terug de prachtcd Raising Sand van het onwaarschijnlijke duo Robert Plant (de gillende zanger van de hardrockband Led Zeppelin) en Allison Krauss (de frêle bluegrass en country zangeres).

Maar waar het hier en nu om gaat is de prachtige titelsong van een cd uit 1992:

The criminal under my own hat. Die song rekent af met een zelfgenoegzaam christendom omdat de schrijver niemand veroordeelt, behalve zichzelf. Waarachtige tekst op een passend schurende muzikale begeleiding. Top. En voor degenen die het Engels niet machtig zijn heb ik T-Bone's tekst zo goed mogelijk vertaald.




The criminal under my own hat

I’ve seen a lot of criminals
I’ve seen a lot of crime
Doing a lot of evil deeds
Doing a lot of time

We speak of these men as aliens
From some forbidden race
We speak of these men as animals
We will lock in a cage

But there’s one man I must arrest
I must interrogate
One man that I must make confess
Then rehabilitate

There is no other I can blame
No other I can judge
No other I can cast in shame
Then require blood

I see him in the shadows down the hall
I see him in the plaster on the wall

There is no crime he cannot commit
No murder to complex
His heart is filled with larceny
And violence and sex

His heart is filled with envy
And revenge and greed
His heart is filled with nothing
His heart is filled with need

He’s capable of anything
Of any vicious act
This criminal is dangerous
The criminal under my own hat

 
 
Nederlandse vertaling:
 
 
De schurk onder mijn eigen hoed

Ik heb veel criminelen gezien
en ook een boel misdaad.
Ik zag hun vele slechte zaken
en hun overdosis kwaad.

We spreken over ze alsof
ze behoren tot een verboden ras.
We spreken over ze als beesten
die horen achter tralies en glas.

Maar is er slechts één die ik
moet vervolgen met arrest en verhoor.
Eén man die zal moeten bekennen
voor al wat ging teloor.

Er is geen ander te beschuldigen
of te veroordelen.
Geen ander om in schaamte te hullen
of van vrijheid te bestelen.

Ik zie hem in de schaduw op de muur…
Ik zie hem in de vlammen van het vuur…

Er is geen kwaad wat hij niet kent,
geen moord is te complex.
Zijn hart is vol van hebzucht
en haat, geweld en seks.

Zijn hart is gevuld met afgunst,
met vuil en wraak en dood.
Zijn hart is vol met leegte,
zijn hart is vol van nood.

Hij is tot alle kwaad in staat,
aan beide handen kleeft bloed.
Een gevaar voor iedereen:
de schurk onder mijn eigen hoed.



dinsdag 23 februari 2010

COLUMN DRIE: DE VERKLEURDE KERK





DE VERKLEURDE KERK
(of de mythe van de veelkleurigheid)


Ze hadden nog zó hun best gedaan…

Blauw moest de kerk worden. Blauw was immers de kleur van de hemel, en hemelwaarts moest het gaan. Alle schakeringen waren aanwezig, van streng donkerblauw tot licht pastelblauw waarin het blauw bijna was opgegaan in wit. De Nieuw Blauwe Verbondskerk had, na een roerige geschiedenis - dat wel, haar naam gevestigd tussen de andere kleuren.

Eén van die andere kleuren was de Hersteld Groene Geloofskerk die uitging van de kleur die frisheid en jeugdigheid uitstraalde. Groen was ook de kleur van de eeuwige vernieuwing en van de natuur, dus groen moest de kerk zijn! Alle schakeringen waren in haar aanwezig, behalve gifgroen dan.

De Vroom Rood Katholieke Kerk dacht heel anders over kleur. Zij vond dat rood de kleur was van de liefde, en liefde was de missie van de kerk. Alle schakeringen rood waren volop aanwezig in de laagdrempelige Rode Kerk, van vuurrood tot zachtroze, iedereen die ook maar enigszins rood van kleur was kon in haar terecht.

Geel is de kleur van de zon. De zon die warmte geeft in het leven. Zodoende was de zon het beeld van de Zoon en daarom was geel de kleur van de kerk. Tenminste, die van de Volle Goudgele Zendingskerk. Geel gaf ook iets vrolijks aan het geheel en dat maakte deze kerk voor veel mensen erg aantrekkelijk. Zware kleuren, daar hielden de Gelen niet van. Van knalgeel tot gebroken wit was echter van harte welkom.

Zo waren er tal van kleuren die hun eigen karakter lieten zien en daar sprekend voor uitkwamen.

Was er sprake van onderlinge jaloersheid onder deze gekleurde kerken? Gelukkig niet. Bijna iedereen gunde de ander zijn eigen plek in het bonte palet dat de veelkleurige kerken gescheiden vormden. Elke gelovige kon zelf kiezen waar hij bij wilde horen, of het nu de Zwaar Zwarte Zondagskerk, de Pimpelpaarse Pinkster Parochie of de Licht Lila Liturgiekerk was. Men wist wel dat in de eerste tijd van de kerk alle kleuren gezamenlijk optrokken maar dit bleek al gauw geen haalbare kaart. Daarom was het maar beter zo. De veelkleurigheid van de kerk kon beleefd worden op een wijze waarbij men elkaar niet in het verfwater zat. Er was in het verleden immers al genoeg ruzie geweest.

Ze hadden nog zó hun best gedaan.
Maar nu was de Heer van de kleurkerken teruggekomen en hij had gevraagd waar zijn ene kerk was. Even was het stil geweest maar toen had de voorzitter van de Beige tot Bruine Bondskerk, namens alle kerken, toch durven wijzen op alle kleuren die voor Hem aangetreden waren. De Heer bekeek alle afzonderlijke kleuren en zweeg. Tenslotte zei hij:

‘Mijn regenboog heeft zeven kleuren. Toch is hij één in zijn verschijning. Zo heb ik ook zeven keren voor u gebeden ‘opdat zij één zijn’. Zeg mij dan, waar is mijn ene kerk?’

Op deze woorden boog de Beige tot Bruine voorzitter, namens alle kerken, zijn hoofd en verschoot van kleur...



















(foto is louter als voorbeeld: dit kon ook uw voorganger zijn geweest)

zondag 21 februari 2010

Met milde haat





















Ik moet toch nog even terugkomen om mijn ‘HAAT blog’ van een week geleden. Diverse reageerders vonden dat ik wel wat ver ging om het woord haat te gebruiken voor mijn aversie tegen de barre winter. Zelfs mijn eigen Purperpol vond dat ik te ver was gegaan. En zij is wel wat gewend, geloof me.

Toch had ik niets kwaads in de zin met mijn haat, al klinkt dat natuurlijk wel een beetje raar. Ik wilde dat woord namelijk louter Bijbels gebruiken. (Ja, ik weet wel hoe ik mijn criticasters de mond moet snoeren.) Haat betekent in de Bijbel namelijk gewoon ‘een afkeer hebben van’ of nog milder ‘iets minder belangrijk achten’. Jezus zelf bedoelde dat laatste toen hij sprak over het ‘haten’ van je vader en moeder. Niemand zal toch serieus menen dat Jezus oproept tot echte haat voor degenen die we, volgens de Mozaïsche wetten van welke geen tittel of jota zal vergaan, juist zouden moeten eren? Niks hoor, het is gewoon minder achten. Niks meer en eh… niks minder.

Dat mijn rechtvaardigheid het wint van uw onbarmhartig oordeel werd vanochtend duidelijk toen ik samen met mijn nageslacht voorin in de kerk zat en mijn gelijk door de dominee zelve kreeg bevestigd. Hij zei namelijk precies hetzelfde!

En wiens autoriteit gaat die van een predikant te boven? Nou?

Dat dacht ik ook!


(en nu geen ‘hatelijke’ reacties geven hoor….)

zaterdag 20 februari 2010

Niet content met contant













De kogel is door de kerk. Winkeliers willen tegenwoordig het liefst dat alle boodschappen, hoe klein dan ook, met de pinpas gaan afgerekend worden. Het was geloof ik zelfs voor het Journaal. Moesten we even geleden als straf voor het pinnen van kleine bedragen nog een soort ‘opcenten’ bijbetalen, straks kun je er donder op zeggen dat we juist moeilijk worden aangekeken als we nog met munten (‘zooo twintigste eeuws’) willen betalen.
Ik word daar om meerdere redenen niet vrolijk van.
Ten eerste omdat ik de voorthollende digitalisering van de maatschappij afkeur. Er hoeft niets mis te zijn met digitale techniek maar de manier waarop we onszelf hieraan overgeven, om niet te zeggen: uitleveren, doet me mijn hart vasthouden.
Ten tweede omdat alles in ons leven blijkbaar langs de maatstaf van de efficiëntie moet worden gelegd. Is iets niet nuttig? Weg ermee! En wanneer is iets niet nuttig? Als het geen geld oplevert! Ik ga binnenkort maar weer eens gauw wat geld opleveren anders word ik straks ook nog weg geëffectueerd….

Veel winkeliers, vooral de caissières in de supermarkten, zijn in het geniep al begonnen met een voorschotje te nemen op digitaal betalen. En wel als volgt.
In mijn jongere jaren en ook nog minder lang geleden was het gebruikelijk dat als je wisselgeld terugkreeg, dat bedrag keurig munt voor munt met hardop tellen in je hand werd gelegd. Dat nu is voorbij. Vast niet efficiënt genoeg. Kost alleen geld want tijd. Weg ermee dus. Kwak dat wisselgeld voor die muts die nog steeds zo nodig met munten wil betalen gewoon in z’n hand. Als ie ’t niet vertrouwt telt ie ’t zelf maar na. Tijd is geld maar contant geld is zonde van de tijd! Weg ermee.

Omdat ik nogal eh… onthand ben de laatste tijd zal ik het volgende plan binnenkort nog niet kunnen uitvoeren, maar ik ben echt eens van plan om de caissière van de supermarkt eens met eh… gelijke munt terug te betalen. Het bedrag dat ik moet betalen zal ik dan eerst munt voor munt uit m’n portemonnee halen en dan in één keer in haar hand kwakken. Eens kijken wat er dan gebeurt.

Oog om oog, munt om munt.
Een heer van stand laat niet zomaar met zich sollen!
Wat jij, jonge vriend?


donderdag 18 februari 2010

De Grijze Jager



















Luuk leest.

Omdat het goed voor hem is.

Omdat zijn vader recensent is.

En soms omdat hij een steengoed boek heeft.

Zoals nu. Dat door hem steengoed gevonden boek heet De Grijze Jager en is geschreven door een Australische vader die zijn twaalfjarige zoon aan het lezen wilde krijgen en daarbij vooral duidelijk wilde maken dat lezen leuk kan zijn en dat helden niet altijd groot en gespierd hoeven te zijn. Aan wie doet me dat toch denken? Aan onze eigen gespierde spijker natuurlijk! Luuk zelf.

Luuk leest.

Dat doet hij gewoontegetrouw in bed voor het slapen gaan. Maar als De Grijze Jager in huis is leest Luuk overal. Nee, dat is niet waar. Dan leest Luuk dat boek voor de warme kachel in de tijden dat hij niet naar school hoeft, huiswerk moet maken of moet afwassen. Zelfs veel tv-programma’s en zélfs de computer zijn buiten zijn gezichtsveld geraakt. Hij heeft zijn snufferd namelijk de hele tijd in dat boek. In de afgelopen kerstvakantie is hij begonnen met de hele serie en is daarbij tot deel 6 gekomen. Deel 7 is inmiddels ook verslonden en nu heeft hij deel 8 bijna ook al uit.

Maar deel 8 is nog helemaal niet verschenen! Hoe kan dat?

Dat kan wegens vaders nevenactiviteit als recensent. Zo is het boek eerder in huize Pol bezorgd dan in de winkel. Luuk moet wel even gniffelen als hij dat van mij hoort, maar meer ook niet. Deel 8 is namelijk nog niet uit. Nóg niet. Al scheelt het weinig. Dus zal er gelezen worden. Tot aan de achterflap. En daar is ie al bijna. Vanavond zal hij wel weer achter de computer zitten.
Niet erg want dan kan Elias beginnen met deel 8, want van je grote broer moet het maar hebben. Die heeft Luukie namelijk gek gemaakt op deze jager. Je kunt slechtere voorbeelden hebben…

woensdag 17 februari 2010

COLUMN 2: UIT DE MOND DER KINDEREN....




















UIT DE MOND VAN KINDEREN…


We zaten aan de eettafel en zongen tot slot nog het lied ‘Jozef zoekt zijn grote broers’. Een eindje op weg in het lied zingt Elias: “Jozef wordt als worst vereerd…”

Purperpol en ik hebben de gewoonte gehad om alle leuke kinderuitspraken op schrift vast te leggen en een aantal daarvan, de meest ‘christelijke’, volgen hieronder.

Wie bekend is met de inmiddels klassieke kinderliedjes van Elly en Rikkert Zuiderveld weet de volgende gezongen versregels wel op waarde te schatten:

“Jezus, Jezus, buig U voor mijn troon…”.

Of deze:

“Tot zeven maal zeventig maal, geef ik een ander de schuld…”

Me dunkt: een koud staaltje van het spreekwoord Het leven is sterker dan de leer….

En dan is er ook nog het alom bekende Jericho-lied. Vanuit de wc hoorden we het volgende geluid: “Jerichooo, Jerichooo, mama kom, ik heb gepoept, dat zie je zooo!”

Toen we het lied “Mijn God is zo groot” uitgezongen hadden vroeg Elias: ‘Waarom slaat Hij je dan?’ Bij navraag bleek dat hij de versregel “Hij slaat Z’n arm om je heen”, zich wat al te plastisch had voorgesteld.

Maar zo kan de taal van alledag ook doorspekt zijn van bijbelse terminologie: “Papa’s gitaar hangt aan een nieuwe opstanding.” Of deze: “Ik ben de winnaar en jij was de verlorenaar.” En toen Luuk eens opgetild  wilde worden vroeg hij: “Wil je mij opdragen?” Maar zo rond Pasen konden de zaken ook danig uit de hand lopen; als Luuk (toen 3) een z’n zin niet kreeg voegde hij zijn broer toe: “Anders word jij gekruisigd!”

De dood is een onderwerp van diepere gedachten in een kinderziel. We vertelden Elias dat ook kinderen dood kunnen gaan maar dat de meeste kinderen natuurlijk blijven leven. Terwijl we op de fiets twee oudjes passeren zei hij: “Ik ga nog lang niet dood. Dat weet ik zeker. Ik denk dat, omdat ik aan de dood van grootoma denk. Sómmige kinderen gaan al dood, maar ik ben een meeste-kind.” Grootoma werd kort na haar overlijden overigens doodoma genoemd…

En nu we toch over kinderangsten schrijven: vaak baden we, in algemene termen, met de kinderen voor een goede nachtrust, zonder gevaar. Dat sprak Elias bijzonder aan en inspireerde hem het volgende, in zeer concrete terminologie, aan ons gebed toe te voegen: “En als ze tóch komen, dat ze dan mis schieten.” Een andere keer bad hij of het gevaar thuis kan blijven. Sindsdien vragen wij ons af waar het gevaar dan wel woont…

In een christelijke zomervakantieweek hoorden we van de clubjuf dat Luuk, na een prachtig bijbelverhaal aangehoord te hebben, spontaan uitriep:

 ‘Maar ik wíl helemaal niet naar de hemel!’

Sinds die dag geloven wij niet meer in predestinatie…

maandag 15 februari 2010

Liefde
















Liefde.

Liefde overwint de haat. Zelfs die van gisteren...

Ik wist het al wel, maar nu voel ik het ook in mijn botten. Neemt u dat laatste gerust letterlijk.

Ik moest om 12.05 uur in het ziekenhuis zijn om het gips van mijn handwortelbotten eh... beentje te laten verwijderen en de arts de kans te geven om mijn mankement te beoordelen. Op zulke momenten heb ik de neiging om zo’n arts gedwee mijn arm te overhandigen om vervolgens met de rest van mijn lichaam in de wachtkamer plaats te nemen om geduldig de uitslag van zijn vakkundig oordeel af te wachten. Helaas is dit niet mogelijk. Het menselijke arm is nog steeds niet demontabel en maar misschien is dit met een vooropgezet doel zo geschapen.

Ik moest dus mee met mijn linkerarm en kreeg te horen dat de geneesheer wat twijfelde over de breuk. De pols bleek te pijnlijk om niet het zekere voor het onzekere te nemen. Hij wilde foto’s zien. Nieuwe dus.

Ai, ai, ai…

Ik weet niet hoe het met u is, maar ik zelf ben in het ziekenhuis altijd nóg vromer dan in de kerk. En eh… geloof me, dat zegt wat. In de kerk geloof ik het natuurlijk allemaal wel, maar waar is dat geloof in het ziekenhuis gebleven? Net als met die arm ‘gedemonteerd’?

Feit is dat er vier foto’s moesten worden gemaakt van mijn nog steeds ongedemonteerde pols en hand en er daarvoor, daartussen en daarna wel veertig gebeden zijn afgevuurd richting de hemel. Of nee, maak daar maar één langgerekte smeekbede van. Aan oneerlijke bloggers heeft niemand wat. Geheel mijzelf wegcijferend dacht ik - als rots in de branding van mijn gezin – daarbij natuurlijk louter en alleen aan het belang van mijn geliefde vrouw, die het zo moeilijk had, nu haar steun en toeverlaat zo onthand is en wellicht nog heel lang zou blijven. Houdt u dat beeld van een zichzelf wegcijferende heer van stand even vast, zo bid ik u.

Kun je of mag je eigenlijk wel huichelen in je gebed? Ik wil het antwoord niet weten.

Naast een bovenaardse vormen aannemende vroomheid bleek ik een tweede hogere gemoedstoestand te hebben aangenomen. Liefde. Ik zat op de röntgenfoto’s te wachten en kon ondertussen uitkijken op de ingang van het ziekenhuis waar allerlei mensen doorheen liepen. Met een groot hart vol liefde voor hen allen beschouwde ik ze. Ook mijn hart is in het ziekenhuis groter dan in de kerk. Misschien moet ik om deze redenen overwegen om in dat gebouw een privékerkje te stichten.

Toen ik uiteindelijk weer bij de dokter kwam en hij mij vertelde hoe hij de verse foto’s beoordeelde rees een derde hemelse gemoedstoestand uit mijn hart omhoog: een hallelujagevoel.

De beste man zag namelijk helemaal geen breuk in mijn handwortelbeentje maar alleen een breuk in de pols. Heavens above! Daarom stelde hij voor om de zaak weer in te gipsen en vier weken later te kijken welk wonder zich ondertussen zal hebben voorgedaan. Miracle cure!

In plaats van 6 tot 12 weken gips werd mijn lijdensweg verkort tot 4 weken. “Ga zitten en schrijf vier”, zo klonk het bijna Bijbels in mijn oren. Glory Almighty!

Liefde.

Liefde overwint de haat.

Welke blogger gaat er dan nog zitten zaniken over een beetje frisse winter? Zulke mensen begrijp je toch niet?


Een hoge groet vanaf...


zondag 14 februari 2010

Haat


















Ik haat de winter.

Nu zelfs meer dan ooit.

Blijkbaar is de winter het favoriete seizoen van kinderen in het algemeen en hele gezonde, sportieve - en ongetwijfeld bijzonder gelukkige - mensen in het bijzonder.
Helaas, helaas val ik noch in de ene noch in de andere groep. Ik zie niet alleen wit als ik naar buiten kijk, maar ook als ik naar binnen kijk: ik zie zelf wit. Al was het maar vanwege al dat gips dat ik met me mee tors. Of anders vanwege mijn teint die na dagenlang binnenshuis te zijn gebleven nu ongetwijfeld witter dan normaal zal zijn.

Waarom ik het huis dan niet uitga? Vanwege die rottige winter natuurlijk. Dat, en mijn gebroken handwortelbeentje waardoor ik maar een arm kan gebruiken. Nooit geweten dat je je dan zo onthand kunt voelen. Ik durf nu domweg de weg niet meer op. Zelfs niet lopend nee. Ik ben een ouwe vent geworden. De gladheid houdt me gevangen aan huis. En de gladheid is voorlopig nog lang niet weg, verneem ik telkens van Erwin Krol. En Buienradar liet vandaag pijnlijk duidelijk zien dat vooral onze woonplaats het weer moest ontgelden qua sneeuw. Het sneeuwde bijna onafgebroken. En dooien ho maar.

Eens komt de grote zomer.

Eens. Maar nu nog niet.

Ik haat de winter…met een grote haat.


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

vrijdag 12 februari 2010

Uit handen geven














Terwijl ik dit blogje typ, zit ik lekker achter de pc in een verwarmde woonkamer met een rustig muziekje op de achtergrond. Als ik me voor me uit kijk, kan ik de vogels in het besneeuwde stuk bos voor ons huis zien fourageren. Tegelijkertijd is er boven iemand de was aan het ophangen die mijn achternaam niet draagt. Een vrouwspersoon nog wel. Het is niet mijn schoonmoeder nee. Totaal geen familie of vriendin zelfs. En nee, zij is ook niet onze werkster. Of mijn concubine. Deze dame zal wel straks ook nog onze beide toiletten reinigen en de badkamer een bescheiden beurt geven. Als er dan nog tijd over is wordt ook de benedenverdieping gestofzuigd. Ik zie wel hoever we komen.

Maar wie is zij dan?

Deze dame is familie in de Heer. Na enige aarzeling hebben we ons gewend tot de kerk om hulp te vragen. Ook hebben we dat gedaan bij het zogenaamde WMO-loket in onze woonplaats. Maar voordat je daarvan hulp krijgt, zal de sneeuw allang verdwenen zijn. Ambtelijke molens werken nu eenmaal langzaam.

De vrouw die nu het huishouden doet is diaconaal werkster voor onze wijk en kwam, samen met een andere zuster die in onze kerkelijke gemeente contactpersoon mag heten, onlangs even praten over wat we aan praktische hulp nodig hebben. Beide gepensioneerde vrouwen verklaarden zich ter plekke bereid om een aantal huishoudelijke taken te komen verrichten. En nu is het dan zover.

Ik moet zeggen dat het niet meevalt om een relatief onbekende vrouw in mijn huis allerlei werkzaamheden te laten doen die ik veel liever niet aan derden overlaat. (Wel aan tweeden, maar dat zit er ‘even’ niet meer in.) Misschien heeft mijn aversie te maken met een gevoel van aantasting van je privacy. We zijn niet gewoon in Nederland om iemand die in feite een huiselijke buitenstaander was direct toegang te verlenen tot onze privévertrekken teneinde die eens flink te laten reinigen. Ik voel me ronduit gênant. Misschien ligt dat ook wel aan mijn mannelijke laksheid in bepaalde huishoudelijke zaken. Ik maak best veel schoon, maar bepaalde zaken (bovenkanten van kastjes bijvoorbeeld) laat ik letterlijk verstoffen. Of zie ik ze gewoon niet. Ik heb er zogezegd al gauw eh… schoon genoeg van. Mannen blijken een blinde vlek te hebben voor sommige huishoudelijke zaken heb ik wel eens gelezen in een damesblaadje. O help. Nu ben ik dus niet alleen onthand maar ook nog half blind. Ik denk er daarom hard over om af te reizen naar het land der blinden. Want het spreekwoord luidt vervolgens:


Daar...


donderdag 11 februari 2010

Beter schaap
















Was ik net begonnen met het meelopen en meedoen met het geven van lessen NT2 aan ‘nieuwe Nederlanders’ breek ik mijn handwortelbeentje (zie een aantal dagen terug).
NT2 betekent Nederlands als tweede taal.
Ik had al een paar keer zo’n les overgenomen van de docent en kreeg er eigenlijk net plezier in. Maar helaas, voorlopig moet ik thuis blijven, al hoop ik, dat als ik na de spalkgipsperiode van tien dagen ‘gewoon gips’ krijg, toch op pad te kunnen en mogen gaan.
Vandaag kreeg ik een kaartje van de cursisten die – geloof het of niet – net met het thema ‘naar de huisarts’ aan het worstelen waren. Een mooie oefening dus, zo’n kaartje. Ook goed voor het bijbrengen van de Nederlandse normen en waarden. Ik hoor het de docent al zeggen:

“In Nederland sturen we bij langdurige ziekte elkaar een kaartje.”

Hoe zou zoiets overkomen bij mensen uit een andere cultuur? Ik vrees dat ze het nogal kaal zullen vinden. In vergelijking met niet-westerse culturen staan wij er sowieso meestal nogal magertjes bij. Denk maar eens aan ons spreekwoordelijke ene koekje bij de koffie. Bij allochtonen zie je dan al gauw hele gebaksschalen tevoorschijn komen. Wie weet doen ze bij ziekte ook wel veel meer dan enkel en alleen een kaartje. Wie weet komen ze dan langdurig bij je op visite, overladen ze je met cadeaus en goede raad, nemen de tent over en blijven ze zelfs slapen.

Of overdrijf ik nu?

Misschien niet, want op het kaartje zie ik daarvoor al meteen een aanwijzing. De cursisten hebben allen hun naam op het kaartje geschreven waarbij de meesten naast hun naam ‘beterschap’ hebben gekalkt. Dat zijn de gevorderde leerlingen. Maar anderen, wellicht de allernieuwste Nederlanders, schreven ‘beterschaap’. Per saldo zijn mij middels dit ene kaartje zodoende wel zes (betere) schapen toebedacht. Kom daar bij Nederlanders maar eens om. Voordat je van hen ooit een zuinig schaaltje fruit mag ontvangen moet je toch algauw enige maanden bedlegerig zijn geweest.
Dat ‘beter schaap’ deed me overigens denken aan mijn tijd in een vorige baan bij een grote zorginstelling waarbij ik onder andere de ziekmeldingen telefonisch moest incasseren. Vanwege de verregaande meligheid van de afdeling in het algemeen en die van mij in het bijzonder zei ik aan het einde van de ziekmelding nogal eens: “Van harte beterschat!” In de zorg werken voornamelijk dames en ik ben niet vies van een ondeugend grapje. Al moet ik er waarheidsgetrouw bij vermelden dat ik zulks altijd zei nadat ik de hoorn weer had neergelegd. Zo ondeugend ben ik nu ook weer niet.

Dat zo’n taalgrapje toch wel aandacht en timing behoeft bleek eens toen een collega van mij een keer zo’n telefonische ziekmelding moest overnemen en onnadenkend ook pardoes eindigde met: Van harte beterschat!

Dan kun je misschien toch beter schaap krijgen…

woensdag 10 februari 2010

COLUMN 1: HET LIEDJE VAN VERLANGEN

"Een voltallig koor, in een kerk met een nijpend tekort aan pastorale werkers, vloekt."

Zingen willen we allemaal wel, maar waarom eigenlijk? En voor wie doen we dat dan?

Mag ik u, terwijl u hierover nadenkt, meenemen naar mijn eerste column in dit blog?











HET LIEDJE VAN VERLANGEN

Ver weg in een eenzame landstreek stond al eeuwenlang een groot klooster. In dagen van weleer was er een levendige gemeenschap van broeders geweest. Maar er was veel verloren gegaan. De moderne stad met al haar geneugten trok de jonge mannen meer dan het eenvoudige leven voor God, doorgebracht in soberheid en contemplatie.

Veertien oude mannen waren er nog overgebleven. Veertien oude, breekbare stemmen van krasse oudjes die elke ochtend de mis brachten voor het statige altaar in de kapel van het klooster. Maar hun oude gebeden kwamen recht uit het hart en achter de onzuivere stemmen vol craquelé klonk een zuiver en vroom geweten.

Al zo vaak had de abt in een vurig gebed om nieuwe, jonge zielen gevraagd voor zijn te ziel togende klooster. Maar niets gebeurde.
Tot er op een zonnige lentemorgen aan de poort werd geklopt. Een jonge man, met een schrander gezicht waarin een paar heldere ogen stonden, vroeg om water, brood en onderdak. Het bleek een jonge monnik te zijn die op doorreis was naar, ja, naar wie of wat eigenlijk? Het kon de abt en zijn broeders niet zoveel schelen want ze waren zeer opgetogen over zijn komst. Hadden ze er niet veel en vaak om gebeden? En had deze jonge knaap niet de mooiste stem die ze ooit hadden gehoord? De diensten in de kapel leken wel vernieuwd als ze hem hoorden zingen. Van de weeromstuit zongen de veertien oude kelen wat zachter, zodat de jonge monnik met zijn gouden stem er nog beter boven uit klonk. Wat een verrukking!
Groot was dan ook de teleurstelling toen de jongeman de abt na een aantal heerlijke weken vertelde dat hij weer verder wilde reizen. Het was nooit zijn bedoeling geweest om te blijven steken in dit oude oord, maar bij de mannenbroeders was de wens de moeder van de gedachte geweest, en dat wreekte zich nu. Na het droeve afscheid ging de oude abt die avond op zijn knieën en bad: 'Ach Heer, nu hebt U zo'n fijne, jonge broeder op ons pad gestuurd en nu gaat hij al weer weg! Hoe kunt U dat nu doen? Heeft U dan niet gehoord hoe mooi hij voor U zong?'

En de Heer antwoordde: 'De jonge monnik heb Ik gezien, maar voor Mij horen zingen? Nee, het spijt me...’

dinsdag 9 februari 2010

Van hutspot tot Chinees

Omdat Lydia niet kan koken vanwege haar bijna dagelijkse oververmoeidheden en ik dat ook niet kan vanwege mijn gespalkte gipspoot zijn onze zonen aan zet (lees: aan de beurt!).
Dat hebben we geweten. Maar ook: dat hebben zij geweten.

Om kwart voor vijf leek het me tijd om de oudste richting keuken te bewegen.
Om kwart over zeven (twee en een half uur later!) was de afwas gedaan.

Wat er in tussentijd gebeurde?

Dit:

16.45 uur - Elias gaat aardappels schillen

17.00 uur - Elias heeft vier, nee wel vijf aardappels geschild en denkt klaar te zijn

17.01 uur - Elias gaat alle aanwezige pitten alsnog uit de vijf piepers halen (en ook alle stukjes schil die nog waren ‘vergeten’)

17.15 uur - Luuk betreedt het strijdtoneel met de opdracht: schraap twee winterpenen en snij die in plakjes.

17.16 uur - Luuk begint de eerste peen te scalperen

17.17 uur - Luuks vader grijpt (figuurlijk) in

17.18 uur - Luuk schraapt twee penen

17.30 uur - de twee penen zijn geschraapt én gesneden

17.30 uur - Elias revancheert zich en snijdt een ui – een schouwspel dat om meer dan één reden de waterlanders tevoorschijn laat komen

17.35 uur - de hutspot staat (na ruim drie kwartier noeste arbeid) op het vuur!

17.45 uur - de hamburgers worden door Luuk in het hete vet gelegd – vader kijkt bezorgd toe, maar als door een wonder brandt niemand zich

17.58 uur – Lydia maakt vanuit haar tenen de maaltijd snel af door een restje van eergisteren toe te voegen, samen met wat melk en het vleesvocht van de hamburgers

18.00 uur – we zitten aan tafel en eten wat in vijf kwartier heeft mogen geworden in iets meer dan vijf minuten op

18.25 uur – we verlaten de tafel en Luuk verneemt dat hij moet afwassen

19.15 uur – wij vernemen dat Luuk klaar is met de afwas

20.00 uur - Elias komt thuis en droogt de vaat die het gehele aanrecht beslaat af en ruimt die op

20.10 uur – de ouders van Elias en Luuk besluiten morgen tot afhaalchinees of beter nog bezorgpizza….



COLUMN IN BLOGVORM

Al heel wat jaren schrijft deze heer van stand een column in een blad dat zo verschrikkelijk christelijk is dat slecht enkele uitverkorenen dat mogen lezen (vele geroepenen ontgoocheld achterlatend). Het blad heeft een beperkte oplage omdat het nadrukkelijk niet is bedoeld als glossy magazine of omgekeerd evenredig daaraan als krantenpapieren evangelisatietraktaat of anderszins.
Een aanzienlijk deel van de daarin door mij geschreven columns zijn van dusdanige aard dat ze de tand des tijds redelijk tot goed hebben doorstaan, en feitelijk verder ook goed verstaan kunnen worden door gewone stervelingen zoals u. Nee, mijn hoogmoed kent geen grenzen.
Welnu. Dit is dus de vooraankondiging van het regelmatig verschijnen van een belegen column. Gratis. Wilt u liever verse lezen, dan verwijs ik u naar het prachtige tijdschrift AAN DE HAND (bijna gratis), dat bewust christelijk wil opvoeden en waarin ik telkens verslag doe hoe mij dat niet lukt.

Ook evangeliseer ik daarin, maar niet zoals u denkt. Ik propageer het betere kinderboek. Ik schreeuw van de daken: lees dit, lees dat. Er is zoveel troep, maar er is ook zoveel moois. Laat liggen die zooi en koop / leen / lees de parels. Wees geen zwijn en waardeer die dingen!
Dat werk dus. Noem het gerust evangelisatie, maar niettemin dat woord worden de beste boeken helaas meestal niet door christenen geschreven – het is een harde waarheid. Als dat wel zo is, ben ik er natuurlijk als de kippen bij om die graantjes op te pikken en door te geven. Eentje doen?



















De Adelaar en de Koning van Arjan Wilschut (12+). Een Narnia-achtig fantasyverhaal dat mij het genre meer heeft leren waarderen. En terechte prijswinnaar van de prijs voor het beste christelijke kinderboek in 2007.

Kopen die hap!

Lezen dat blad!

En – binnenkort - volgen die column!


Zo, u blijft weer mooi van de straat…

maandag 8 februari 2010

Vanuit de lappenmand














Niks kan ik meer!
Mijn schoenveters strikken, mijn jas dichtritsen en broek dichtknopen, het zijn allemaal zaken waarbij ik hulp nodig heb sinds mijn tragische val van vorige week.

Voeg daarbij de inmiddels volkomen verboden vrucht van het autorijden of zelfs ook maar het fietsen, om nog maar te zwijgen van de gitaar die in plaats van aan de standaard voor hetzelfde geld voorlopig aan de wilgen kan worden gehangen, en u krijgt het plaatje aardig compleet.

Typen lukt me dan nog wel, maar met slechts één hand lijkt het net op het schrijven met je niet-schrijfhand: een knullige toestand.

Het huishouden, wat me als volmaakte Jan Hen verder op het lijf was geschreven, kan ik ook wel op m’n buik schrijven. Of zal ik het anders maar op het maagdelijk witte gips doen? Afwassen, afdrogen, stofzuigen, poetsen en boenen, het zijn allemaal dingen die ik niet meer kan. Ook boodschappen doen, normaliter mijn dagelijkse uitje op de fiets, moet ik overlaten aan derden. Die derden zijn dan vooralsnog mijn huisgenoten, die ieder op hun beurt ook niet staan te springen om mij eens grootmoedig te ontlasten. De een heeft een chronische ziekte en de andere(n) chronische tegenzin in bhbh. Bhbh is niet een afkorting van een dubbelloops bustehouder (even visualiseren) maar een door misvorming mijnerzijds van het bekende Bezigheden Buitenshuis Hebbende (bbhh). Bhbh moet dan maar het tegenovergestelde worden: Bezigheden Binnenshuis Hebbende.

Naar die bhbh moet ik dan nu maar naarstig op zoek voordat ik me te pletter ga vervelen. Lezen, lezen en nog eens ondertiteling op tv lezen begint namelijk al snel te vervelen. Hoewel ik een paar kwaliteitsfilms in huis heb: Magnolia (prachtige rotfilm), Festen (idem dito) en The diving bell and the butterfly (nog niet gezien) en Babel (mee bezig). Normaliter kom ik bijna om in de boeken die ik recenseer maar – zul je net zien – het is nu blijkbaar een slappe tijd: ik heb niks nieuws in huis. Daarom heb ik zojuist maar eens wat uitgevers aangeschreven (lees: gemaild) en om wat recensievoer gevraagd. Maar meestal duurt het wel even voordat ze ook daadwerkelijk zijn bezorgd. Nou ja, lopen kan ik nog wel, dus moet ik maar naar de bieb binnenkort, al zie ik al wel op tegen het dragen van de geleende boeken met één hand. Dan kunnen een paar kilometer toch heel lang worden.

O ja, nog even over mijn oproep in mijn vorige blog om letterlijk een duit in het zakje te doen als het gaat om medeleven. Die was louter schertsenderwijs bedoeld. Ik zeg dit met enige schaamte omdat ik merkte dat vooral de Vlaamse lezertjes van dit blog deze oproep serieus beoordeelden. Jullie zult wel gedacht hebben: awel zulle, het blijft toch ‘n Hollander…

Nou, dat klopt. Maar heus, ik zit echt niet te wachten op een financiële injectie. Ook niet op een echte trouwens, brrr. Ik blijf liever gezond. Maar ja, juist dat nu komt er deze dagen even niet van. Gelukkig kan ik het allemaal fijntjes van me af bloggen. Bloggende honden bijten niet, hè? Het enige wat we echt soms even nodig zullen hebben is een hulp in de huishouding. Zo eentje als hierbovenaan bijvoorbeeld. Maar eentje van vleesch & bloed is ook goed!













of heb ik misschien wat meer power nodig?

zaterdag 6 februari 2010

“Wie meent te staan…











zie toe dat hij niet valle.” Hoe wijs en waar zijn deze woorden van de apostel Paulus. Had ik maar beter naar hem geluisterd voordat ik op de (what’s in a name) Total Slide ging staan en mijn val daarna groot was, ja zeer groot. Ik deed de naam van dit fysio-achtige apparaat alle eer aan terwijl mijn eigen aardse vat ter aarde stortte. Uit stof was ik gemaakt, tussen het stof keerde ik weder. Al vond ik het daarvoor nog wat vroeg…

Maar eerst even terug naar het begin. Deze gebeurtenis schreeuwt om geuren en kleuren en ik wil u natuurlijk niets onthouden.

Zoonlief van twaalf heeft een scheve rug met daarbij een gemakzuchtige levensaard. Zulke combinaties leveren menig fysiotherapeut een mooi inkomen. Zo ook die van Luuk, die uit pure enthousiasme voor zijn vak ons een Total Slide uitleende: een soort hardplastic rails van anderhalve meter lang met daarop gliders om de voeten in te zetten, waarna je schaatsende bewegingen kunt maken. Van links naar rechts en vice versa. Luuk vond het best leuk en dus maakte ik, als liefhebbende vader, dankbaar gebruik van het leenaanbod. Ik ben veel te lief.

Thuisgekomen werd het geval pontificaal in de huiskamer geplaatst en kon Luuk zijn gang gaan. Die gang ging goed. In tegenstelling tot mijn eigen gang; die ging minder goed. Die gang werd een je reinste afgang. Zonder me te bekommeren om de voorschriften uit het erbij gevoegde boekje ging ik met één voet op één van de gliders staan. Dat was voldoende voor mijn neergang. Geheel in overeenstemming met mijn (vroegere) politieke voorkeur kapseisde ik naar links en zeeg neer. Proeft u de dramatiek die schuilgaat achter deze woorden? Dan is het goed. Want u begrijpt: ik kan natuurlijk mijn eigen leed moeilijk gaan bagatelliseren. En doet u dat ook maar liever niet, anders betalen we straks met elkaar nog meer zorgpremies. Nee: dit leed moet worden uitvergroot tot schier bovenmenselijke proporties wil ik er nog enige voordeel uit halen.

Vooralsnog was er enkel en alleen maar nadeel. Ik moest naar de huisarts. Ik moest naar het ziekenhuis. Ik moest voor een foto. Of drie. En ik moest naar de Spoedeisende Hulp, alwaar ik, enigszins conform die benaming en dankzij een hopelijk gouden tip van de dokter, een orthopeed eiste.

Niet alle eisen worden gehonoreerd op de Spoedeisende Hulp.

Ten eerste vond ik dat er, in flagrante tegenstelling tot die benaming alles behalve Spoed werd gezet achter mijn zaak. “Het is nogal druk vandaag, dus u zult wel even moeten wachten”, durfde de dienstdoende baliemedewerkster mij zelfs toe te vertrouwen. Ik heb vervolgens maar niet gevraagd waar ik dan de Spoed Ontvangende Hulp kon vinden.

Ten tweede kreeg ik slechts een assistent-orthopeed. Wat toch als een tandje minder voelde. Ik mocht van haar vernemen wat mijn huisarts al vreesde: een handwortelbeentje was gebroken. En brak mijn hart niet mee bij dat nieuws? Hoe zwaar is het leven voor de verslagenen van geest en de gebrokenen van handwortelbeentje. Wie de tere ziel van de heer van stand O.B. Bommel uit Rommeldam enigszins meebeleeft weet hoe zoiets voelt. Hoe vreselijk was dit alles!

Ik moet eerst 6 weken in het gips en als ik dan nóg niet ben genezen ga ik alsnog onder het mes. Of, al naar gelang de wijsheid van de medici, opnieuw 6 weken in het gips. Wat een keuzemogelijkheden! Zoals in: drinkt u liever thee met Hitler of toch maar gewoon weer Stalin?

Ik stop nu met dit blogbericht om u het volle gewicht van deze jobstijding mee te laten voelen. En ik dank de lezer uit het diepst van mijn verslagen hart en mijn afgematte ziel voor zijn of haar medeleven. Mocht u de begrijpelijke behoefte voelen om dit leed met mij te dragen en het zodoende te verzachten dan kunt vanaf heden een passend geldbedrag overmaken op bankrekeningnummer 3951.35.974 t.n.v. S.J. van der Pol te Ede o.v.v. Total Gift. Ik verzeker u dat alle bijdragen hun doel zullen bereiken en er werkelijks niets aan de strijkstok zal blijven hangen.



Wordt vervolgd.

woensdag 3 februari 2010

RgRlijk














Als jechtgeaajde Jottejdammej stoojt het mij in niet gejinge mate dat de oej-Hollandse j zo’n beetje is afgeschaft.
Dacht ik aanvankelijk nog dat alleen joujnaalpoes Sasha de Boej louter was aangenomen om haaj fjaaie gezichtje moest ik naajmate de tijd vojdejde constatejen dat de ene na de andeje joujnalist zich ging bedienen van de Gooise j.

Ik vind dat jaaj. Ejg jaaj zelfs. Ik stooj me ej ook mateloos aan. Ik heb zelfs de neiging om als ik andejen zo jaaj hooj pjaten zelf mee te gaan doen, in een uitejst fjikkejige poging de zaak de cojjigejen.

Zo heb ik een nichtje met de fjaaie naam Majgjiet. Vejdej een hele leuke meid natuujlijk maaj haaj uitspjaak is een jegeljechte taalgjuwel. Ik moet me dan echt bedwingen om niet op een ovejdjeven maniej mee te doen met haaj spjaakgebjek.

Maar ach, ieder vogeltje zingt zoals het gebrekt is…

maandag 1 februari 2010

Kortjakje en de lantaarnopsteker
















Altijd is Kortjakje ziek,
middenin de week maar ’s zondags niet

’s Zondags gaat zij naar de kerk
Met een boek vol zilverwerk
Altijd is Kortjakje ziek,
middenin de week maar ’s zondags niet

Wie weet wie Kortjakje was? Of, om specifieker te zijn, wie weet wat zij deed?
Houdt u vast, hier volgt een schokkende mededeling:

Kortjakje was een hoer.

Ontdaan van haar kinderliedjesachtige onschuld onthult haar naam al direct de geringe lengte van haar belangrijkste kledingstuk: haar jakje (lees: haar rokje). Dat was dus nogal kort. En met dat ziek zijn viel het ook nogal mee. Ziek zijn staat hier voor: op je rug op bed liggen. Maar ja, dat was dus in feite niet meer een passende werkhouding, zal ik maar zeggen… En als afbetaling voor haar zonde zat ze blijkbaar ’s zondags in de kerk. Met dat boek vol zilverwerk. Ook dat valt nu te verklaren want haar werk betaalde goed. Misschien is het lied zelfs wel geschreven door iemand die strontjaloers was op al dat zilverwerk. Ik kan het me zo maar voorstellen.

Er bestaat zelfs een variant op dit ‘kinderlied’ dat zo schunnig is dat ik het hier niet eens durf te citeren. Het lied over Kortjakje is overigens bepaald niet het enige lied dat, toen het eeuwen geleden nog vers was gecomponeerd, aan duidelijkheid weinig overliet. U weet niet half welke gore straatliederen ons als kleuters indertijd zijn aangeleerd. Zo slaat Berend Botje’s achternaam hoogstwaarschijnlijk op zijn geslachtsdeel, waarmee het al een stuk begrijpelijker wordt waarom hij zo overhaast emigreerde naar Amerika. En zo is de ‘extended and x-rated version’ van Daar Was Laatst Een Meisje Loos (de ‘lichtmatroos’) uitgebreid met het couplet

Zij moest komen in de kajuit
Trekken matrozen, trekken matrozen,
Zij moest komen in de kajuit
Trekken matrozenkleren uit.

Geloof me: Ik verzin dit niet maar ben dit via internet en boekdrukkunst te weten gekomen.
Ik vraag me daarbij ineens af: zou dit verschijnsel doorgaan?
Ik bedoel: zullen de kleuters over tweehonderd jaar wellicht ook groepsgewijs gezellig zingen

Girl we couldn’t get much higher,
come on baby light my fire,
try to set the night on fire…

en denken dat het hier ging om pakweg een vrouwelijke lantaarnopsteker, die toegezongen werd door de plaatselijke eh… Berend Botje?
Nou, ik geloof dat ik mijn punt wel heb gemaakt. Wie nog meer viezigheid wil, moet voor zichzelf het proper aandoende liedje Twee Emmertjes Water Halen nog maar eens opzeggen en zich bedenken dat die poort en dat straatje waar doorheen gereden wordt metaforen zijn. Eén keer raden waarvoor is genoeg.

En heus: ik heb het echt niet van mijzelf hoor. Duurbetaalde antropologen hebben dit allemaal nauwkeurig onderzocht en geboekstaafd. Zelf heb ik al dertig jaar het boek “Nederlandse volksliederen oud en nieuw” van Rob Smaling in de kast staan, waarin middels liedteksten en vermakelijke illustraties het een en ander uit de eh… doeken wordt gedaan. En in 2008 verscheen het fraaie boekwerk “Midden in de week maar zondags niet”, dat ik nog niet heb gelezen maar op internet heb zien staan. Toch eens uit de bieb lenen. Het zal wel niet bij de kinderboeken staan….